AmCham Responds to Consultation Document Anti Tax Avoidance Directive (ATAD 1)

Published: September 11, 2017

August 2017 - In a letter to State Secretary for Finance Eric Wiebes, AmCham responds to the consultation document ATAD 1 and the preferences expressed by the outgoing Dutch Government. Once again, AmCham is very concerned that the investment climate in the Netherlands is rapidly eroding due to the lack of a coherent system of robust and attractive tax measures.
 

 

Ministerie van Financiën

Zijne Excellentie de heer ir. E.D. Wiebes

 

Amsterdam, 18 augustus 2017

 

Geachte heer Wiebes,

De Nederlandse fiscale concurrentiepositie staat onder grote druk. Terwijl Ierland en Luxemburg profiteren van de Brexit, blijft de toeloop op Nederland uit. Amerikaanse multinationals zetten Nederland niet langer op de short list voor nieuwe investeringen. Er is sprake van een trend waarbij regionale hoofdkantoren van buitenlandse multinationals elders in Europa worden gevestigd, en niet langer in Nederland.

Deze trend heeft negatieve gevolgen voor de Nederlandse economie. Buitenlandse investeerders zijn immers de motor van de werkgelegenheid en innovatie (CBS, Internationaliseringsmonitor, Q3 2015). Tegen deze achtergrond is het belangrijk dat de Nederlandse regering, hoewel demissionair, doeltreffend blijft handelen op de fiscale dossiers die van belang zijn voor het Nederlandse vestigingsklimaat. Dit geldt bovenal voor het dossier dat mede ten grondslag ligt aan de huidige malaise – het ATAD dossier.

De leden van de Tax Committee van de American Chamber of Commerce hebben met belangstelling kennis genomen van het consultatiedocument ATAD1 en de keuzes die de demissionaire regering heeft gemaakt. Met het oog op een blijvend concurrerend vestigingsklimaat geven wij in bijlage 1 onze reactie op de earnings stripping en CFC onderdelen van het concept wetsvoorstel. In bijlage 2 beantwoorden wij de drie vragen uit de internetconsultatie.

Graag lichten wij onze reactie nader toe in een overleg.

 

Hoogachtend,

A.C. van der Linde                                      W.A. Paardekooper

Chair, Tax Committee                                    President

 

***********
 

Bijlage 1 – Reactie concept wetsvoorstel

 

A.       Earnings stripping maatregel

A.1       Inwerkingtreding per 1/1/2024 in plaats van 1/1/2019


De voorgestelde earnings stripping maatregel vindt haar oorspong in het OECD BEPS project, Action 4. Paragraaf 3 van het Action 4: 2015 Final Report beschijft de achtergrond en noodzaak van een maatregel ter voorkoming van earnings stripping:

“In the cross-border context, the main tax policy concerns surrounding interest deductions relate to the debt funding of outbound and inbound investment by groups. Parent companies are typically able to claim relief for their interest expense while the return on equity holdings is taxed on a preferential basis, benefiting from a participation exemption, preferential tax rate or taxation only on distribution.”

Ontegenzeggelijk is het financieren van (onbelaste) deelnemingen met schuld onverkwikkelijk indien de rente op deze schuld onbeperkt kan worden afgezet tegen belast inkomen. In Nederland is dit dan ook al decennia lang zo goed als onmogelijk – eerst via de beperking van artikel 13, eerste lid Vpb, na het Bosal-arrest middels artikel 10d Vpb, en meer recent via artikel 13l Vpb. Artikel 10a Vpb, zeker na de uitbreiding tot belangen aangekocht van derden, geldt daarbij als additioneel slot op de deur.

Tegen deze achtergrond bezien – de bestaande regelgeving is uiterst effectief in het bewerkstelligen van de doelstelling van OECD Action 4 – is AmCham van mening dat de Nederlandse regering gebruik moet maken van de optie om de earnings stripping maatregel per 1 januari 2024 in te voeren. Door gebruik te maken van deze uitstelmogelijkheid kan Nederland haar vestigingsklimaat positief onderscheiden ten opzichte van concurrerende lidstaten. Bovendien kan Nederland dan de Europese evaluatie van de nieuwe regeling afwachten, hetgeen de continuïteit van het beleid ter zake van de fiscale behandeling van rentekosten bevordert.

Een dergelijke aanpak ligt ook meer voor de hand, nu over de aanwending van de eventuele opbrengst van de earnings stripping maatregel nog geen duidelijkheid bestaat. De aanwending van die opbrengst wordt idealiter geplaatst in een breder kader over de herziening van de vennootschapsbelasting en het tarief.
 

A.2       Eerbiedigende werking voor bestaande gevallen
 

De Nederlandse regering maakt geen gebruik van de mogelijkheid om te voorzien in eerbiedigende werking voor leningen aangegaan vóór 17 juni 2016; een dergelijk splitsing zou onwenselijk zijn vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid. Net als de regering wenst AmCham minder complexe en goed uitvoerbare belastingwetten, maar dat mag naar onze mening niet ten koste gaan van de belastingbetaler. En daarvan is in dit geval sprake.

Immers, nu de regering streeft naar implementatie van de earnings stripping maatregel per 1 januari 2019 en vooralsnog geen gebruik wenst lijkt te maken van de uitzondering genoemd in paragraaf A.1 hierboven, zal ook rente verschuldigd aan derden, dus bijvoorbeeld op een lening van een bank, onder de aftrekbeperking komen te vallen.

Investeringsbeslissingen uit het verleden krijgen, indien er conform het concept wetsvoorstel geen eerbiedigende werking geldt voor bestaande leningen, op die manier per 1 januari 2019 een uiterst nadelig profiel. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de hypothecaire banklening opgenomen voor de bouw van een nieuwe fabriekshal, datacentrum of kantoor. Omdat de afschrijving op een dergelijk gebouw al deels beperkt is, zal de rente op die lening al vrij snel niet langer aftrekbaar zijn. Betreft het een langlopende lening die niet zonder boete of hoge kosten (afwikkelen renteswaps) vervroegd kan worden afgelost, dan wordt de belastingplichtige met een wel zeer onzalige fiscale uitkomst geconfronteerd. Terwijl er in zo’n geval bezwaarlijk van aggressive tax planning gesproken kan worden – er wordt rente betaald aan een bank.

Dit voor het vestigingsklimaat ronduit schadelijke (reputatie)gevolg wordt ten minste deels gemitigeerd door te voorzien in eerbiedigende werking van de earnings stripping bepaling voor rente betaald aan derden.

 

A.3       Keuze eigenvermogenuitzondering vs. EBITDA-uitzondering

 

De richtlijn biedt de lidstaten de mogelijkheid om een groepsescape op te nemen in de earnings stripping maatregel, welke mag worden vormgegeven als ofwel een eigenvermogenuitzondering, ofwel een EBITDA-uitzondering. Het is geen sinecure om een keuze te maken tussen deze twee varianten.

De eigenvermogensuitzondering is gunstig voor multinationals die het leeuwendeel van hun externe financiering in Nederland aantrekken, zodat de verhouding eigen vermogen / totale activa van de belastingplichtige overeenkomt met de verhouding uit de geconsolideerde jaarrekening. Ook zullen er gedragseffecten optreden om, voorzover nodig, tot een dergelijk model te komen. Nederlandse belastingplichtigen met een buitenlandse moeder hebben deze mogelijkheid niet. De eigenvermogensuitzondering kent dus duidelijke winnaars en verliezers. En de winnaars win big – de earnings stripping regel wordt voor deze groep uitgeschakeld.

De EBITDA-uitzondering is gunstig voor Nederlandse vennootschappen die onderdeel vormen van een groep waar de winst voor renteaftrek, belastingen en afschrijving (EBITDA) minder bedraagt dan 3.3x de betaalde rente (dit is de zgn. interest coverage ratio, de inverse van de 30% EBITDA regel). Veronderstel een groep waar de interest coverage ratio bijvoorbeeld een factor 2.5x is, zodat de rentekosten 40% van de geconsolideerde EBITDA bedragen. Onder de EBITDA-uitzondering krijgt de Nederlandse vennootschap uit die groep in dat geval een extra aftrek van 10% van zijn rentekosten (bovenop de al beschikbare aftrek van 30%).

Veel multinationals met een dermate hoge mate van schuldfinanciering lijker er niet te zijn. Wij verwijzen naar bijlage 3, waar een analyse is opgenomen van de interest coverage ratio van de 30 bedrijven die samen de Dow Jones Industrial Index vormen, alsmede de bedrijven die onderdeel uitmaken van de Fortune 100 en Fortune 500 indices. Bedrijven met een interest coverage ratio (berekend als EBITDA / interest expense) van minder dan 3.3x (het equivalent van 30% EBITDA) vormen de absolute minderheid, zo blijkt. AmCham trekt hieruit de voorlopige conclusie dat de EBITDA-uitzondering vooral van waarde is voor investeerders die in (veel) hogere mate dan multinationals gebruik maken van schuldfinanciering. Bovendien stimuleert deze EBITDA-uitzondering op paradoxale wijze alsnog bovenmatige schuldfinanciering.

Op basis van het voorgaande is AmCham vooralsnog van mening dat de regering de gevolgen van beide uitzonderingen verder in kaart moet brengen. Dan kan ook worden geïnventariseerd welke route de diverse lidstaten die met Nederland concurreren om buitenlandse investeringen bewandelen. Op die manier kan de uiteindelijke Nederlandse mix van fiscale instrumenten om rentekosten in aftrek te beperken optimaal worden afgestemd, mede ook met het oog op de herziening van de vennootschapsbelasting en de verlaging van het belastingtarief. Dat dit proces enige tijd zal kosten, hindert niet – Nederland heeft immers de mogelijkheid de earnings stripping regel uiterlijk op 1 januari 2024 in te voeren (zie paragraaf A.1).

 

A.4       Definitie (geconsolideerde) jaarrekening

 

In het concept wetsvoorstel wordt onder jaarrekening of geconsolideerde jaarrekening verstaan een jaarrekening, onderscheidenlijk geconsolideerde jaarrekening, die is opgesteld volgens Boek 2, titel 9 van het Burgerlijk Wetboek, de vergelijkbare nationale jaarverslaggevingsstandaarden van andere lidstaten, dan wel volgens de International Financial Reporting Standards (IFRS).

AmCham is van mening dat de commerciële jaarverslaggevingsstandaarden van de grootste handelspartners van Nederland óók zouden moeten kwalificeren als een “jaarrekening” voor toepassing van de earnings stripping regel.

In het bijzonder heeft dit te gelden voor een jaarrekening opgemaakt conform US Generally Accepted Accounting Principles (US GAAP) door de Amerikaanse multinationals, welke direct werk bieden aan 228,000 Nederlanders (CBS, Internationaliseringsmonitor, Q3 2015).

Wellicht ten overvloede verwijzen wij voorts naar de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, waarin op vele plaatsen een jaarrekening opgemaakt volgens US GAAP als gelijkwaardig wordt aangemerkt.

 

A.5       Voortwenteling van een overschot aan rentelasten

 

De Nederlandse vennootschapsbelasting voorziet in de mogelijkheid om verliezen van een boekjaar één jaar terug te wentelen (carry back) en negen jaar vooruit (carry forward). In het consultatiedocument maakt de regering geen gebruik van de mogelijkheid uit de richtlijn om een vergelijkbaar stramien te volgen voor het overschot aan rentelasten.

Indien een belastingplichtige in enig boekjaar een (incidenteel) verlies lijdt, zal dit mutatis mutandis direct tot gevolg hebben dat een groter bedrag aan verschuldigde rente als een overschot gekwalificeerd wordt. Het fiscale verlies wordt, door de werking van de earnings stripping regel, dus gedempt met het bedrag aan rentekosten dat als gevolg van het verlies nu plotsklaps niet aftrekbaar wordt. Het gedempte fiscale verlies kan worden teruggewenteld naar het vorige jaar, maar het overschot aan rentekosten niet – zo blijkt uit het concept wetsvoorstel. AmCham stelt voor dat een overschot aan rentelasten, net als regulieren verliezen, één jaar teruggewenteld kunnen worden (carry back) om onbedoelde verliesverdamping te voorkomen.

 

B.       CFC maatregel
 

De richtlijn legt de lidstaten de verplichting op een CFC maatregel in te voeren. De maatregel is gericht op het verschuiven van winst naar een gecontroleerd lichaam in een laagbelastend buitenland. Voor Nederland voegt een dergelijke maatregel weinig waarde toe – voordelen genoten uit een deelneming in een laagbelastend land met hoofdzakelijk passieve activiteiten vallen reeds thans niet onder de deelnemingsvrijstelling.

Daar komt nog bij dat door toepassing van het Nederlandse verrekenprijsbeleid, winst uitsluitend succesvol kan worden verschoven indien alle relevante functionaliteit ook wordt verplaatst naar het laagbelastende buitenland.

AmCham is derhalve van mening dat de verplichte CFC maatregel weinig toevoegde waarde heeft voor het Nederlandse fiscale instrumentarium ter bestrijding van aggressive tax planning. Die mening wordt in de fiscale literatuur gedeeld (redactie Vakstudienieuws, V-N 2017/39.14).

Toch kiest de Nederlandse regering ervoor de CFC maatregel in variant A op te nemen in het concept wetsvoorstel. Deze variant is op veel punten onduidelijk, heeft overkill tot gevolg, loopt niet goed samen met de deelnemingsvrijstelling en leidt tot dubbele belastingheffing door Nederland.

 

Onduidelijk....
 

Het voordeel uit hoofde van een gecontroleerd lichaam bestaat uit de door dat lichaam genoten besmette voordelen, zo blijkt uit het conceptvoorstel. Noch uit het tekstvoorstel, noch uit de toelichting blijkt hoe deze door het gecontroleerde lichaam genoten voordelen moeten worden berekend of gemeten of gewogen door de belastingplichtige. AmCham constateert bijvoorbeeld de volgende onduidelijkheden:

Wanneer wordt het voordeel “genoten” voor toepassing van de CFC maatregel? Een grammaticale interpretatie suggereert, wellicht, dat daar slechts sprake van is indien het voordeel in contanten is ontvangen. Dat sluit ook goed aan met de koppeling van de CFC maatregel aan het al dan niet hebben uitgekeerd van de besmette voordelen – niet contant genoten voordelen laten zich lastig uitkeren. Maar die aanpak staat haaks op de Nederlandse fiscale winstbepaling. Welke van de twee methodes moet worden gevolgd?

Of geldt wellicht een derde methode – een voordeel geldt (pas) als genoten indien en voorzover het lokaal in de belasting wordt betrokken? Die methode voorkomt veel problemen indien de activa / passiva van het gecontroleerde lichaam niet in euro luiden, maar in lokale valuta. Op die manier wordt immers voorkomen dat wisselkoersresultaten onderdeel worden van de besmette voordelen.

Indien het de uitdrukkelijke bedoeling van de regering is om wisselkoersresultaten wél onderdeel te maken van de besmette voordelen, zullen in ieder geval nadere regels moeten worden opgesteld hoe deze wisselkoersresultaten moeten worden bepaald. Mogen wisselkoersresultaten op passiva als kosten worden geduid, waardoor er in enige mate saldering plaats zal kunnen vinden? Moeten de niet in euro gewaardeerde activa / passiva van het gecontroleerde lichaam vanaf het moment dat de belastingplichtige een belang in het gecontroleerde lichaam verkrijgt worden gewaardeerd in euro, en wordt het wisselkoersresultaat bepaald bij afwikkelingen van het actief / passief tegen de alsdan geldende wisselkoers? Die methode wordt gevolgd in de Amerikaanse belastingwetgeving. De US Treasury heeft eind 2016 en begin 2017 diverse regulations ter zake van deze regels vastgesteld; ze hadden daar bijna 100 pagina’s voor nodig. AmCham spreekt de hoop uit dat de Nederlandse regering een pragmatischere aanpak voorstaat.

Er is sprake van een gecontroleerd lichaam indien, bovendien, bij het lichaam geen belasting naar de winst wordt geheven welke naar Nederlandse maatstaven redelijk is. Uit de artikelsgewijze toelichting blijkt dat ter beoordeling van de vraag of de heffing redelijk is, een andere analyse geldt dan ter zake van de deelnemingsvrijstelling en artikel 10a Vpb.

Zo blijft onduidelijk of een regime van (horizontale of wereldwijde) fiscale consolidatie vergelijkbaar met de Nederlandse fiscale eenheid, het enigszins vergelijkbare Anglosaksische model van group relief, of de uit Scandinavie bekende group contributions, waardoor de effectieve belastindruk van het gecontroleerde lichaam wordt verminderd, er toe leidt dat deze niet langer onderworpen is aan een redelijke heffing. AmCham verzoekt de regering om meer duidelijkheid ter zake, en bovendien aan te geven of de achtergrond van de getransfereerde verliezen van belang is voor de analyse.

 

Overkill...
 

Uit het concept wetsvoorstel blijkt niet duidelijk of de voordelen uit hoofde van meerdere gecontroleerde lichamen gesaldeerd mogen worden; met andere woorden of de uitdrukking “voordelen” mathematisch uitgelegd mag worden en derhalve zowel positief als negatief kan zijn. Indien saldering niet mogelijk zou zijn, dan bevat de voorgestelde regeling overkill. Immers, het doel van de CFC maatregel is om een scenario te emuleren waarin de poging tot verschuiving van winst nooit heeft plaatsgevonden. In dat scenario zijn alle activa nog in handen van de Nederlandse belastingplichtige en kunnen de (wisselkoers)resultaten inderdaad gesaldeerd worden.

De voordelen uit hoofde van een gecontroleerd lichaam worden slechts in aanmerking genomen voor zover het saldo van de besmette voordelen (van de enkelvoudige of gezamenlijke gecontroleerde lichamen, dat is niet duidelijk, zie hierboven) niet voor het einde van het boekjaar is uitgekeerd, aldus het concept wetsvoorstel. AmCham is van mening dat deze bepaling voorbij gaat aan de beperkingen van gangbaar internationaal jaarrekeningenrecht. Eerstens nadat het boekjaar is afgelopen, wordt de winst over dat jaar door de aandeelhouders vastgesteld en pas daarna besluiten laatstgenoemden al dan niet tot uitkeren. De tweede volzin van het voorgestelde artikel 15ba, tweede lid is in deze opzet een dode letter, want de uitkering zal nooit plaatsvinden voor het einde van het boekjaar. Additionele regelgeving is nodig.

 

Kortwiekt deelnemingsvrijstelling...
 

Het valt AmCham op dat de Nederlandse regering de keuze maakt om enerzijds de besmette voordelen per categorie (als objecten) te definiëren, en anderzijds de definitie van een gecontroleerd lichaam koppelt aan het al dan niet onderworpen zijn van dit lichaam aan een redelijk heffing als subject, dus in het geheel. Deze aanpak heeft verstrekkende gevolven voor de samenloop van deze CFC maatregel en de deelnemingsvrijstelling, een Nederlands kroonjuweel welk, in een fiscaal geharmoniseerde Europese Unie, belangrijker dan ooit zal zijn voor het onderscheidende vermogen van vestigingsklimaat.

AmCham vraagt de regering te overwegen om niet op subject niveau, maar juist per categorie van de besmette voordelen (dus per object) te toetsen of het gecontroleerde lichaam, voor dat object, aan een redelijke heffing is onderworpen. De richtlijn lijkt daar wel mogelijkheid toe te bieden, zie de slotzin van artikel 7, eerste paragraaf, laatste alinea – “the corporate tax that would have been charged in the Member State of the tax payer means as computed according to the rules of the Member State of the tax payer”. Dit impliceert een ‘per categorie’-benadering, nu Nederland voor diverse categorieën een verschillend regime hanteert (bijv. deelnemingsvrijstelling, innovatiebox).

 

Belast winst waar deze niet wordt gerealiseerd...
 

Een van de fundamentele uitgangspunten van de Nederlandse belastingwet, en het fiscale politieke beleid van het Ministerie van Financiën in de afgelopen kabinetsperiode, is dat winst moet worden belast waar deze wordt gerealiseerd. De CFC maatregel, optie A, zoals uitgewerkt in het consultatiedocument heeft juist tot gevolg dat winst die niet in Nederland wordt gerealiseerd, wél in Nederland wordt belast. De achtergrond van deze keuze is ook AmCham bekend, maar wij tekenen daarbij aan dat deze keuze in de Tweede Kamer gespeend is gebleven van enige inhoudelijke discussie ter zake.

Uit het bovenstaande blijkt ontegenzeggelijk dat de voorgestelde CFC maatregel, optie A, onduidelijk is, overkill bevat en winst belast waar deze nu juist niet wordt gerealiseerd. Ook komt de deelnemingsvrijstelling onder grote druk te staan.

 

AmCham kiest Optie B
 

In tegenstelling tot de Nederlandse regering, kiest AmCham wél voor optie B. Winst moet immers belast worden waar deze gerealiseerd wordt, en niet elders. Die lijn was ook verweven in het eenduidige fiscale politieke beleid van de afgelopen periode over de fiscale plaats van winst; dat de regering nu alsnog terugkomt op deze lijn - door voor optie A te kiezen - verbaast AmCham. En dat de regering expliciet erkent dat optie A het risico van dubbele heffing met zich brengt, terwijl dat risico bij optie B niet bestaat, maakt onze verbazing niet minder.

AmCham betreurt het dat optie A in het concept wetsvoorstel nu als de standaard wordt verankerd, terwijl een internetconsultatie toch juist bedoeld is om alle opties voor te leggen, en de beste optie (B) te laten prevaleren. Is de Nederlandse regering daadwerkelijk van mening is dat het ingewikkelde maatregelen zonder duidelijke toegevoegde waarde moet invoeren, en daarbij dubbele heffing souteneert, zo vraagt AmCham zich af? Zo ja, dan is dat een belangrijk signaal aan alle buitenlandse investeerders in ons land.

Aldus roept AmCham de (volgende) regering op de CFC maatregel te implementeren langs de lijn van optie B. Op die manier blijft de werking van de regeling beperkt tot gevallen waarin winst kunstmatig uit Nederland is verschoven (de winst wordt teruggeschoven), wordt de deelnemingsvrijstelling niet aangetast en blijft Nederland in ieder geval in de basis een aantrekkelijk investeringsland. Investeringen die tot op heden hebben bijgedragen aan meer dan 750,000 directe banen in ons land, en kunnen leiden tot nog vele extra banen indien wij er gezamenlijk in slagen het Nederlandse vestigingsklimaat concurrerend te houden.

 

***********

 

Bijlage 2 – Antwoorden op de drie vragen uit de internetconsultatie

 

Vraag 1

ATAD1 biedt bij de earningsstrippingmaatregel de mogelijkheid om een groepsuitzondering op te nemen. ATAD1 biedt daarbij twee opties, namelijk een “eigenvermogenuitzondering” of een “EBITDA- uitzondering”. Het is echter ook mogelijk om geen groepsuitzondering op te nemen. Hiermee levert de regeling een grotere bijdrage aan een meer gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen en wordt de regeling robuuster waardoor een aantal bestaande renteaftrekbeperkingen zouden kunnen komen te vervallen. Kunt u gemotiveerd aangeven of u een voorkeur heeft voor implementatie van de earningsstrippingmaatregel met een van de twee groepsuitzonderingen en met behoud van de bestaande renteaftrekbeperkingen van de artikelen 13l, 15ad en 20, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, dan wel implementatie van de earningsstrippingmaatregel zonder groepsuitzondering en met het vervallen van de bestaande renteaftrekbeperkingen van de artikelen 13l, 15ad en 20, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969?

Antwoord

Op basis van een initiële assessment is AmCham van mening dat de regering eerstens verder onderzoek moet laten uitvoeren om de gevolgen van beide uitzonderingen beter in kaart te brengen. Daarbij dient ook te worden geïnventariseerd welke route bewandeld wordt door de diverse lidstaten die met Nederland concurreren om buitenlandse investeringen.

Op die manier kan de uiteindelijke Nederlandse mix van fiscale instrumenten om rentekosten in aftrek te beperken (waaronder artikel 10a Vpb) optimaal worden afgestemd, mede ook met het oog op de herziening van de vennootschapsbelasting en de verlaging van het belastingtarief. Dat dit proces enige tijd zal kosten, hindert niet – Nederland heeft immers de mogelijkheid de earnings stripping regel uiterlijk op 1 januari 2024 in te voeren (zie bijlage 1, paragraaf A.1).

 

Vraag 2

ATAD1 biedt de lidstaten de mogelijkheid om het overschot aan rentelasten van het toepassingsbereik van de earningsstrippingmaatregel uit te sluiten indien het is ontstaan in verband met leningen die voor 17 juni 2016 zijn gesloten. De uitsluiting strekt zich niet uit tot daaropvolgende wijzigingen van deze leningen. Bij nadere bestudering is gebleken dat het bieden van een dergelijke eerbiedigende werking vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid onwenselijk is. Daarom wordt er in dit conceptwetsvoorstel niet uitgegaan van eerbiedigende werking. Indien u eerbiedigende werking wenselijk acht, hoe zou dat volgens u op een uitvoerbare wijze kunnen worden opgenomen?

Antwoord

Investeringsbeslissingen uit het verleden kunnen, indien er conform het concept wetsvoorstel geen eerbiedigende werking geldt voor bestaande leningen, op die manier per 1 januari 2019 een geheel nieuw en uiterst nadelig profiel krijgen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de hypothecaire banklening opgenomen voor de bouw van een nieuwe fabriekshal, datacentrum of kantoor. Omdat de afschrijving op een dergelijk gebouw al deels beperkt is, zal de rente op die lening al vrij snel niet langer aftrekbaar zijn. Betreft het een langlopende lening die niet zonder boete of hoge kosten (afwikkelen renteswaps) vervroegd kan worden afgelost, dan wordt de belastingplichtige met een wel zeer onzalige fiscale uitkomst geconfronteerd. Terwijl er in zo’n geval bezwaarlijk van aggressive tax planning gesproken kan worden – er wordt rente betaald aan een bank.

Dit voor het vestigingsklimaat ronduit schadelijke (reputatie)gevolg wordt ten minste deels gemitigeerd door te voorzien in eerbiedigende werking van de earnings stripping bepaling voor rente betaald aan derden.

In de uitvoeringssfeer lijkt het AmCham zeer eenvoudig om als onderdeel van de aangifte, middels een bijlage, een onderscheid te maken tussen interne en externe rentekosten, waarbij de EBITDA maatregel uitsluitend geldt voor de interne rente. Belastingplichtigen houden thans reeds bij of rente onder een van de aftrekbeperkingen valt; een verdere splitsing naar intern/extern is niet meer werk.

 

Vraag 3

ATAD1 schrijft voor dat een regeling voor controlled foreign companies (CFC’s) wordt opgenomen in de nationale wetgeving. De CFC-maatregel leidt onder omstandigheden tot bijtelling van inkomen bij de binnenlandse belastingplichtige van haar dochtervennootschap dan wel haar vaste inrichting. ATAD1 biedt lidstaten 2 mogelijkheden om vast te stellen welk deel van het inkomen van de dochtervennootschap of de vaste inrichting dient te worden bijgeteld bij de binnenlandse belastingplichtige, namelijk Model A of Model B. In dit conceptwetsvoorstel is Model A uitgewerkt. Daarmee geeft het kabinet uitvoering aan de door de Tweede Kamer aangenomen motie Groot. Model A leidt ertoe dat bij de toepassing van de CFC-regel het inkomen van een aantal specifieke categorieën (o.a. rente, financial lease, royalty’s, dividenden) bij de belastingplichtige in aanmerking wordt genomen. Met deze categorieën is beoogd passief inkomen te definiëren. Model B leidt ertoe dat bij de toepassing van de CFC-regel het inkomen van de dochtervennootschap of de vaste inrichting bij de belastingplichtige in aanmerking wordt genomen dat voortkomt uit kunstmatige structuren die zijn opgezet met als wezenlijk doel een belastingvoordeel te verkrijgen. Deze benadering sluit aan bij de thans geldende transfer pricingregels. Kunt u gemotiveerd aangeven of u een voorkeur heeft voor Model A of Model B?

Antwoord

De voorkeur van AmCham gaat sterk uit naar Model B. Wij verwijzen naar onderdeel B, bijlage 1, voor een zeer uitvoerige motivatie.

 

***********

Bijlage 3 – Een analyse van de interest coverage ratio van de bedrijven opgenomen in de Dow Jones Industrial Index, alsmede de Fortune 100 en Fortune 500 indices.

 

Image removed.


In het onderstaande histogram is de verdeling opgenomen van de interest coverage ratio voor de bedrijven die onderdeel uitmaken van de Fortune 500 index, waarbij financials en enige bedrijven met zeer hoge interest coverage ratios zijn verwijderd omwille van de overzichtelijkheid. Er blijven dan bijna 365 bedrijven over. Uit het histogram kan worden opgemaakt dat er 22 bedrijven zijn met een interest coverage ratio tussen 0x en 3x. Die bedrijven zouden dus baat hebben bij de EBITDA-uitzondering. Vrijwel alle andere bedrijven hebben een gunstigere interest coverage ratio, en geen voordeel van deze uitzondering.

Image removed.

In de onderstaande tabel worden max, upper quartile, mean, lower quartile en min interest coverage ratios voor de Dow Jones Industrial Index, Fortune 100 en Fortune 500 bedrijven weergegeven.

Image removed.

AmCham maakt de gebruikte data desgevraagd gaarne beschikbaar voor verder onderzoek.

***

 

AmCham Responds to Consultation Document Anti Tax Avoidance Directive (ATAD 1)